Boudewijn de Groot – Woningnood (1966)
De wijk wordt gesaneerd en de huizen moeten plat
En de mensen staan te kijken en ze zeggen: “Zie je dat”
In die ouwe afbraakwoning woont toch nog een heel gezin
Stel je voor, zo’n vochtig huis, nou ja, wat zien ze daar nu in
Kijk, dat stel is amper twintig en die hebben al een kind
Nou, die denken zeker dat ze kunnen leven van de wind
En dan knikken ze tevreden, en dan gaan ze gauw naar huis
Naar hun baan en naar hun auto, naar de televisie thuis
Het waren slechte huizen en ze woonden clandestien
Ze hadden daar geen licht en ook geen water bovendien
Maar ze waren daar gelukkig met vier muren en een dak
Verder hadden ze aan luxe en aan dure meubels lak
Maar het huis moet afgebroken want er komt een groot kantoor
Het gezin staat nu op straat, maar ja, het geld gaat altijd voor
En dat kan je makk’lijk zeggen in je eigen mooie huis
Met je baan en met je auto, bij de televisie thuis
Ook al waren ze nu dakloos, 1 ding hadden ze geleerd
Om gewoon te mogen leven moet je eerst geregistreerd
Eerst een huis en dan pas trouwen, dus dan moet je een paar jaar
Enkel vriend’lijk en gelaten zitten kijken naar elkaar
Als je dan het wachten moe bent en er komt dan toch een kind
Moet je zien dat je dan zelf maar iets om in te wonen vindt
Want de mensen roepen: “Schande”, en ze blijven veilig thuis
En bespreken de problemen op de televisiebuis
En ’t gezin trekt dan weer verder naar een and’re afbraakbuurt
En ze worden na een tijdje dan ook daar weer uitgestuurd
En sta je met je meubels en je kind dan weer op straat
Dan zal het niet veel helpen als je je beklagen gaat
Want als je dan die ambtenaren op de toestand wijst
Dan zeggen ze: “Het spijt me, u staat achter aan de lijst”
En dan denken ze tevreden aan hun eigen mooie huis
Aan hun baan en aan hun auto, aan de televisie thuis